donderdag, augustus 21, 2008

Geleedpotigen


Vandaag heb ik alle klimop uit de tuin verwijderd. Tegen de betonnen achtermuur zat een pak groen van wel dertig centimeter dik. Knippend en trekkend en gravend vond ik de stammen, een zestal. Altijd gedacht dat de klimop van de overkant kwam, maar niets is minder waar.

De achtermuur bestaat uit stenen planken die op regelmatige afstand door eveneens betonnen palen bijeen worden gehouden. Waar de planken in de staanders vallen hebben de stammen van de klimop zich in volle dikte uitgebreid. Hier en daar zijn ze nog net uit de kieren tussen wand en paal te trekken, met grof geweld. Elders zijn ze te dik geworden.

Tussen planten en beton blijkt zich een wereld af te spelen: honderden pissebedden, sommigen helder blauw, sprinten in paniek naar veiliger oorden. Enorme spinnen lopen naakt en eenzaam over het beton, dan, plotseling, stoppen ze. Ze hopen dat ze onzichtbaar zijn. Ze weten niet wat te doen. Ik raak ze aan met een takje. De spinnen vluchten weg, naar boven, en verdwijnen in de tuin van de achterburen.

Later komen de koolmeesjes. Ze zetten zich boven op het hek, loeren naar beneden, dwarrelen langs de staanders en pikken op hun gemak uit de rijkdom aan insectenvlees die zich na jaren bloot vertoont.

Een merel strijkt neer. Hij is dik en zwart. Hij hopt over de bovenkant van de schutting in een poging de meesjes te verjagen, maar die trekken zich niets van hem aan. Zij kunnen kleven aan de smalle groeven in de witgrijze wand. De merel is een bol van zwart, te groot, te lomp.

Na een uur zijn de meesjes volgegeten, of de hebben de pissebedden zich opnieuw weten te verstoppen. Het wordt langzaam donker. Morgen brengen we een kuub of vijf aan groen naar de stort. Hoeveel van dat kleine grut zou er mee verhuizen zonder dat we het merken?