zondag, september 21, 2008

Twee twee


Boven Rotterdam vliegt een paard. Het is zwart en het draait pirouettes op een hoogte van een meter of honderd. Michiel ziet het paard het eerst. Hij zegt: "Daar vliegt een paard." Ik kijk omhoog en zie een vliegend paard. We zijn niet onder invloed, nog niet, niet meer. Michiel ziet het, ik zie het. Het paard vliegt daar echt. We zoeken geen verklaring. Zo'n dag is het. Geen verklaring. We zijn te bang om er wat van te denken.

Bij Centraal wemelt het van de in gele hesjes gestoken agenten. Een helikopter vliegt laag over. Waarom gaat diie heli niet kijken naar het paard? Daar heeft de heli geen tijd voor. Hij moet ons bewaken. Wij zijn supporters. Supporters zonder hoop.

We hebben elkaar beloofd om in het stadion te roepen dat we de klassieker vandaag niet gaan verliezen, en dat we dat dan zonder het te zeggen niet zullen geloven. We gaan niet verliezen. Het woord winnen durven we niet aan. De mascotte, een jongetje van elf, ook niet. Hij antwoordt op de vraag wat het gaat worden vanmiddag dat hij dat niet weet.

Na afloop, in de tram, maakt een te dikke dertiger gebaren naar zijn maat die net is uitgestapt. De jongen buiten maakt met zijn vingers het gebaar waarmee je shagjes rolt. "Ik heb jouw wiet nog" roept de jongen in de tram. De ander begrijpt hem niet. "Ik heb jouw wiet nog." De maat op het perron haalt nu een zakje wiet tevoorschijn. "Shit," zegt de jongen in de tram, "je hebt het zelf. Dat is jammer!"