maandag, augustus 03, 2009

Farne Islands


Ik heb me er een dag lang stuiterend als een klein jongetje op verheugd, maar zodra de boot het kleine haventje van Seahouses heeft verlaten en de deining toeslaat word ik een beetje bleek om de neus. Twee uur varen op deze golven, ik weet niet of ik dat volhoud. Eén keer in mijn leven ben ik echt zeeziek geweest. Ik was vijf en verkondigde halverwege Oostende en Dover dat ik nooit meer op een boot wilde, Dat is goed, zei mijn vader, met het retourticket in de binnenzak van zijn colbert. Het was de tijd dat mannen in pak op vakantie gingen. Ik weet het niet meer.

Met de ogen strak op de eilanden aan de einder gericht houd ik het vol, achterin in het midden van het schip. Het vaartuig is zo klein dat het wild rolt en stampt op de ogenschijnlijk kalme zee. Als we bij Longstone aankomen, zo'n zes kilometer buitengaats, gaan we stilliggen in de luwte om zeehonden te kijken. Daarna is het gedaan met de angst voor de ziekte. Op de terugtocht naar de landing op Inner Farne sta ik fier rechtop achterin de open boot, meedeinend op de golven, het gewicht van links naar rechts en weer terug en weer heen en weer terug en weer heen.

Op Inner Farne mogen we een uur passagieren. Er is een kapelletje. Het doopvont staat buiten en biedt plaats aan twee Arctic Terns, Noordse sternen zouden wij zeggen. Eén vogel heeft een jong op de grond vlak naast het pad tussen de kapel en het hutje van de National Trust. Als je er langs loopt probeert ze je in je kruin te pikken. Even verder, het eiland is twee steenworpen groot. zien we de beloofde puffins. Wat zijn ze klein. En schattig.



Dat we het eilandgevoel moeten delen met tientallen medereizigers op verschillende bootjes deert ons niet. We zijn reizigers. Zeevaarders, onverschrokken bonken.