Wat Beute niet vroeg in zijn onbewoond eiland-queeste was welke tien gedichten je zou meenemen. Terecht, want dat is natuurlijk onzin; die gedichten leer je toch gewoon uit je hoofd, zoveel als je wilt. Stel je voor, je zit op het smetteloze strand van een Pacifisch eiland, de zon brandt op je kop, de smaak van klappermelk speelt met je huig, en in een opwelling van heimwee schrijf je regels in het zand: "Het regent en het is november. Weer keert het najaar en belaagt het hart dat droef, maar steeds gewender, zijn heimelijke pijnen draagt...."
Op zo'n eiland schieten er natuurlijk vooral echt vaderlandse flarden door je hoofd. Ik bedoel, liever 'Hulshorst (waar de stoptrein naar het noorden .....) dan 'komt een duif van honderd pond' (al kies ik graag voor Vroman ten koste van Achterberg. 'Mens is een zachte machine', dat past beter, zo wint Vroman het toch nog). Maar als er één gedicht is dat mee mag is het dit, omdat ik het zo prachtig vind en er geen snars van begrijp:
The wind blew all my wedding-day,
And my wedding-night was the night of the high wind;
And a stable door was banging, again and again,
That he must go and shut it, leaving me
Stupid in candlelight, hearing rain,
Seeing my face in the twisted candlestick,
Yet seeing nothing. When he came back
He said the horses were restless, and I was sad
That any man or beast that night should lack
The happiness I had.
Now in the day
All's ravelled under the sun by the wind's blowing.
He has gone to look at the floods, and I
Carry a chipped pail to the chicken-run,
Set it down, and stare. All is the wind
Hunting through clouds and forests, thrashing
My apron and the hanging cloths on the line.
Can it be borne, this bodying-forth by wind
Of joy my actions turn on, like a thread
Carrying beads? Shall I be let to sleep
Now this perpetual morning shares my bed?
Can even death dry up
These new delighted lakes, conclude
Our kneeling as cattle by all-generous waters?