maandag, november 12, 2007

Prof. Dr. H.G. Hubbeling


Tijdens de voorbereiding van een tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek stuitte mijn vriend Jacob op deze foto. Jacob mailde hem naar me met de woorden: "dit prachtige portret van Hubbeling wil ik je niet onthouden."
Dit is Huib Hubbeling op jeugdige leeftijd, ruim voor ik hem leerde kennen. Hier zal hij net zijn predikantschap van de vrijzinnig hervormde gemeente Wildervank verruild hebben voor een lectoraat aan de Groningse Universiteit. Jaren lang zou hij naast groot Spinoza-specialist één van de toonaangevende godsdienstfilosofen van Nederland zijn. En belangrijker: hij was mijn geestelijk vader.
Op weg naar zijn begrafenis, in oktober 1986, reden we via kleine Drentse dorpen richting Norg; we waren te vroeg. In Ubbena stond een man in een net pak te liften. Het bleek de Utrechtse Nieuw-Testamenticus Baarda te zijn, die ongevraagd opbiechtte dat hij met Hubbeling veelvuldig over Schotse whisky had gesproken. Later, op het kerkhof, trof ik Pieter, die memoreerde hoe hij het met Hubbeling altijd over de symfonieën van Anton Bruckner had. We constateerden dat ieder zijn eigen Hubbeling koesterde en dat de baas een man van vele werelden was (een insider-grap, vanwege de mogelijke werelden semantiek die op dat moment actueel was.)
Mijn Hubbeling was een filmliefhebber. Meermalen heb ik hem voorgesteld een doctoraalscriptie te schrijven over een keurig onderwerp als 'het gebruik van de modale logica in de klassieke godsbewijzen', en dan zei hij steevast: "Ja ja, dat is interessant, maar jij moet over film schrijven, want dat doet niemand." En dus schreef ik een nogal matige scriptie over film. Het was het logische resultaat van onze wekelijkse dans rond de videorecorder. De faculteit kocht een videorecorder, en wij gingen het ding misbruiken om speelfilms op te nemen. Voor de grap hadden we in een vergadering van de vakgroep geregeld dat Hubbeling secretaris, en ik voorzitter was van de commissie 'video'. Het werd als serieus agendapunt afgewerkt. Vervolgens speelde zich een wekelijks ritueel af: op vrijdagavond belde Hubbeling om te vertellen welke cinematografische pareltjes hij in de Avro-bode had ontdekt. Ik nam ze vervolgens op met het facultaire apparaat, en op donderdagmiddag zetten we ons voor de videokast om het belangrijkste opgenomen meesterwerk te consumeren.
Op een maandagmiddag in 1986 zat ik bij de kast fragmenten uit te zoeken voor een lezing over film. Huib, ik was afgestudeerd, en ik mocht Huib zeggen, kwam binnen en vroeg wat ik aan het doen was. Ik vertelde over de lezing. We spraken over Ingmar Bergman. "laat me weten hoe het was" zei Huib. En vertrok. De volgende ochtend vond zijn vrouw hem dood in zijn studeerkamer. Zijn overlijden op pas zestigjarige leeftijd ervaar ik nog steeds als een schande. Destijds duurde het twee volle dagen voor het nieuws tot me doordrong. En als ik me, heel af en toe, voorstel dat er na dit leven nog iets is, iets waar je wordt begroet door dierbaren, dan staan daar twee mannen. Allebei vader.