zondag, mei 20, 2007

Kathleen Ferrier

Als ze niet in 1953 aan de gevolgen van borstkanker was overleden zou Kathleen Ferrier nu 95 zijn geweest. Ja, ja ik weet het, dat klopt voor geen meter, maar laat me maar even. Stel je voor dat ze nog een jaar of twintig of dertig jaar was doorgegaan. De zachtste, warmste, helderste, diepste en meest ontroerende stem denkbaar zou zijn vastgelegd in onberispelijke opnames. Nu resten ons eerlijke Decca-platen, met kraak, en opgepoetste Emi's. Mooi, authentiek, maar toch. Ze zingt Händel en Bach, Engelse liederen, Chausson en Gluck, vooral Gluck. En ze zingt Mahler: de Kindertotenlieder, het eenzame hoogtepunt in het liedrepertoire gezongen door Kathleen Ferrier. We zwijgen. Wat had ze nog meer kunnen doen! Er is ook een opname van Brahms' altrhapsodie. Waarom ken ik die niet?
Vandaag vertoonde de Avro een documentaire over het vreugdevolle maar te korte leven van Ferrier. Als het onderwerp van je film maar sterk genoeg is kan je het, hoezeer je ook je best doet, niet verprutsen, zo bleek maar weer. Ik zat vastgelijmd aan de beeldbuis en vocht tegen mijn tranen. Die stem! Dat dat wonderlijke geluid werd voortgebracht door een buitengewoon prettig mens doet er totaal niet toe en helpt enorm. Hoewel ik niet in de hemel geloof moest ik denken aan het kortste essay ooit geschreven: Edgar Allen Poe schrijft over muziek (kan het boek even niet vinden, dus onnauwkeurig uit het hoofd): dat we bij muziek tot tranen toe geroerd kunnen zijn komt niet zoals vaak gedacht door een overdosis aan plezier, maar door het feit dat we heel even een blik krijgen op de hemelse volmaaktheid, een blik die ons herinnert aan ons structurele tekort.