donderdag, april 16, 2009

Gedicht van de week XVII

Ruim een jaar geleden, ver voor het gedicht van de week in zwang kwam, schreef ik uit de bundel Almanak het gedicht Maart over. Het is één van de mooiste van de liefste dichter van het vaderland. Een beetje buiten het tijdeigen, een beetje maar, is het hier nog een keer. Omdat het zo mooi is.



Maart

De dode diertjes, platgestampt
onder de oude samengeperste
sneeuw, die nu verdampt,
lossen tot een van zon ververste
tevreden vloeistof, tot
een schatrijke mest op en vloeien
nog een maal dierlijk van genot,
de grond in; over twee weken bloeien
de crocussen misschien al.

Het maandenlangsgesleepte laken
dat vanmorgen pas linksafslaat
verdwijnt zonder geluiden te maken.
Op de nu weer donker gekruimde straat
liggen dingetjes van verleden jaar
in de echte lentezon maar
er zijn ook wat nieuwe bij:
twee slechte spijkers, een goede zelfs.

Waarachtig! Het eerste groen.
Overal wordt gespriet.
En als zij dat kunnen doen
wat kan ik dan wel niet!

De eerste warmte stroomt weer weg.
Ik kan heus meefluiten.
Als ik daarbij naar buiten
kijk en 'winnter' zeg,
'winnter', dan is het winterweer.

Maar de naakte takken en de verroeste heg
lijken al niet zo koud meer
als ik 'lennte, lennte' zeg.

De knoppen in de takken lijken
niet makkelijk meer te zitten.
Ze moeten zich daar voelen
als vuisten vol hitte,
als vierjarigen in kinderstoelen.
Ze zullen op den duur
van de vreemdste dingen openspringen:
van een misthoorn, van vergaderingen,
de maan, het voorbijgaan van een uur.

Leo Vroman

1 Comments:

Anonymous willemijn said...

vierjarigen in kinderstoelen .....
mooi

12:55 p.m.  

Een reactie posten

<< Home