Wat heeft de sneeuwvlok van Koch te maken met de bundel 'Sneeuwvlok' van Rogi Wieg? Dat was de vraag van mijn vorige blogje (zie hier vlak onder). Voor de hand ligt natuurlijk de gedachte dat de dichter eindeloze omzwervingen van de taal nodig heeft om iets te beschrijven wat eigenlijk heel overzichtelijk is, maar niet gevat kan worden. Het onvermogen van de taal als motor voor de poëzie. Zoiets. En dat blijkt maar zeer ten dele te kloppen. De bundel 'Sneeuwvlok' is eigenlijk één lang gedicht. Rogi Wieg gebruikt het beeld van de 'sneeuwvlok van Koch' vooral voor het leven dat wordt beschreven en de herinnering daaraan, en veel minder voor de beschrijving, voor de taal:
"................. van ver af
is het een sneeuwvlok
van dichterbij steeds ingewikkelder,
een kustlijn langs een zee die van blauw
in de middag met druppels goud naar
zwart toegaat, een lijn zonder getal
die een oppervlakte met een getal omsluit:
mijn leven zo eindig als wat,
maar de omschrijving ervan oneindig."
De kustlijn is, evenals de sneeuwvlok van Koch, het standaardvoorbeeld van de wiskundige fractal, de oneindig vertakte lijn die in elk detail de afbeelding van zichzelf is. Merk op dat hier met 'omschrijving' dus geenszins persé de taal bedoeld wordt. Het verwijst eerder naar de kustlijn, naar het beleefde leven, naar de herinnering die gedetailleerder wordt naarmate je haar dichter nadert:
"Daarom begon ik deze nacht aan het beeldhouwwerk van mijn geheugen"
In de beste passages uit de bundel wordt de lijn van de herinnering steeds verder vertakt, schijnbaar willekeurig, omdat er eindeloos veel vertakkingen mogelijk zijn:
"de tijd die op de laatste momenten nog
schitterend uitloopt. Ik herinner mij
bijvoorbeeld mijn eigen geheugen.
Mijn moeder riep mij voor het eten
en in de toekomst zal een moeder mijn kind
voeden. Op de gedekte tafel staan
bloemen in een smalle, paarse vaas,
ergens zoemt een wesp op zoek naar zoetigheid
en de damp van aardappelsoep maakt zich los
uit de kommen."
Eindeloos veel details, en in die details zit de poëzie. Het is poëzie omdat het detail verwijst naar iets wat niet grijpbaar is. We voelen het grijpen, maar waarnaar? Dit is het terrein waar Kopland heer en meester is, en de goede passages bij Wieg zijn nogal 'Koplands'. Dat ik aan Kopland denk zegt overigens niets, want ik denk nogal vaak aan Kopland. Aardig is wellicht nog dat je bij het citaat hierboven ook nog aan Leo Vroman kunt denken: "door veel te harde en schaarse gaatjes worden de dan ook paarse crocussen naar buiten gewurgd."
Dat 'Sneeuwvlok' vooral over de herinnering gaat en bijna niet over de beschrijving, over de aard van poëzie, dat is misschien de grootste kwaliteit van de bundel. De eindeloze vertakking is niet de eindeloosheid van de taal, maar de eindeloosheid van de herinnering, die met de tijd alleen maar groeit (zie boven: "de tijd die op de laatste momenten nog schitterend uitloopt.") Op zijn hoogst volstaat de erkenning dat het gedicht tekort schiet, en dat we dat maar zo moeten laten:
"De sneeuwvlok is voor getallen en letters
te eigenzinnig. Dit werkstuk benadert niets,
het heeft een onmeetbare omtrek en gaat
over een niet uit te spreken bestaan.
Daarom laat ik het deze ochtend dwarrelen ...."