Dit gedicht is gescheven in het Fries in 1935. De vertaling is van Jabik Veenbaas. De Ato, waarvan in de voorlaatste regel sprake is, was een door de spoorwegen opgezette busmaatschappij, de "Algemene transport onderneming", die onder andere een lijndienst onderhield van Alkmaar naar Leeuwarden. En dan kom je door Harlingen.
Te Harlingen
Goethe maakte een reis naar Italië en Rilke naar Rusland,
en als een ander mens kwamen zij terug.
Ik ben op mijn oude dag naar Harlingen geweest;
Een ander mens kon ik niet worden, maar ik heb hoog op de bolwerktuin gestaan -
Een jonge matroos zat op een bank en twee oude kapiteins kuierden het paadje af.
Diep zag ik neer op de schepen in de stadsgracht en de bomen van de buitensingel;
Ik rook de teerlucht en ook iets van de zee - en helemaal dezelfde ben ik niet gebleven.
Ik heb de Noorderhaven gezien en het Noordijs; wat was het wijd - en oud!
De platanen van de Voorstraat waren wat geknot, maar gaaf leken gelukkig de nieuwe.
Dit was de eerste stad die ik als jongen heb gekend;
Hier kwamen we door als we met Ypke naar Oosterbierum reden.
en bij Beitschat hielden we halt.
De rode leeuwen prijken nog bij de brug, maar Tjerk Hiddes staat als nieuwe stenen man aan de havenkant.
Tjerk Hiddes, Tromp, De Ruyter!
En waarom hebben ze de cijfers 16 honderd gezet op al die mooie pakhuizen?
De haven ligt licht en open maar op het havenplein hangen de zwarte kerels rond.
Als we teruggaan horen we de Ato over de straten razen.
Holland! de zee! de zee!
Obe Postma