donderdag, april 30, 2009

Parijs bij nacht


Het komt door het voorlaatste blogje van Nils, op de bonnefooi naar Parijs. Parijs is een romantische illusie. Ik heb dat vaak vertaald in dromen, heel vaak. Ik stond dan meestal op een afstand vanaf een heuvel te kijken naar de stad. Ik was gelukkig. Zie de stad, zie de Arc de Triomphe, zie het Place de la Concorde. Ik ben in Parijs en wat een mens verder te wensen heeft is me een raadsel. In mijn droom wist ik ook de intiemere delen van de stad te vinden.

Place de la Contrescarpe.

Hemingway woonde daar, aan het Place de la Contrescarpe. De Rue Mouffetard ontspringt er. Ooit reden we heel vroeg in de ochtend door de stad. De Champs-Elysées was verlaten. Etoile lag leeg op ons alleen te wachten. Eenzaam reden we over de Boulevard Saint-Germain. Achter het Pantheon vond ik het plein. Net zo als de chauffeur in het begin van Wim Wenders' Lisbon Story reden we de Rue Mouffetard in. De eerste medeweggebruiker was een vuilnisauto die halverwege de straat tergend langzaam zijn werk deed. We reden achteruit en ontsnapten via de Rue du pot de fer richting Morvan.

Parijs is niet de mooiste stad, niet de warmste stad, niet de gulste stad. Parijs is de ultieme droom.

woensdag, april 29, 2009

Omvallen


Die betonnen paal rechts in beeld, met touw verankerd aan de perenboom om voortijdig omvallen op breekbare lichaamsdelen te voorkomen, weegt net zo veel als een modale Opel Kadett. Nee, die bestaan niet meer, ik weet het. De paal bestaat ook niet meer. Ik heb hem vandaag begraven in een ondiep graf. Een meter om precies te zijn.

Het plaatsen van een schutting begint met het ruimen van een schutting. Het hout breekt onder je handen af. En dan is er dus de paal. De paal laat zich door niemand afbreken. Er rest slechts het aloude omvallen. Bij het graven van het graf doen we aan archeologie in eigen tuin: een fraaie collectie bakstenen is door een aannemer uit de jaren dertig bekwaam onder het tapijt geschoffeld. Resten van een servies liggen op veertig centimeter diepte blauw en groen te doen. Niemand die het ziet. We vinden zelfs witte klodders van een smeerbare substantie. Als je het beetpakt kleeft het een beetje om vervolgens toch tot een soort semi-droge stof te vervallen. Verf?

Over veertig jaar verschijnt hier een nieuwe bewoner met een vijverwens. Hij graaft en graaft en stuit op iets verschrikkelijks. Een ondoordringbare massa steen. Hij vloekt en tiert. Hij vervloekt de vorige tuinier. Hoe haal je het ⎈☟✄☹♒☇☀♨☠☠♰ in je botte harsens!

Mea culpa.

Honderd dagen


Na honderd dagen wordt een president gewogen. De gewoonte is nog geen eeuw oud en stamt uit de tijd van FDR. De vorige bakte er niks van. De voorvorige eigenlijk ook niet. Obama is de beste sinds decennia. We hadden gewoon gelijk. Nou ja, ik vooral dan. Grijns, arrogant. Ja hoor, dat kunnen we best.

dinsdag, april 28, 2009

Landschap in de stad


Ik heb er tien jaar over gedaan om het mooiste landschap van Den Haag te ontdekken. Het bevindt zich iets meer dan een kilometer hier vandaan. Om er te komen moet je door de bussluis over het pad van het Leyenburgziekenhuis naar de Kerketuinen fietsen.

We fietsen zelden cirkels rond ons huis, we fietsen stralen. Je gaat ergens naar toe of je gaat weer naar huis. Zolang we niet onder vuur liggen fietsen we niet rond het huis. Pas bij toeval, na tien jaar.

Een rij geknotte wilgen domineert de voorgrond. Daarachter ligt het water van een gracht of een meander, omzoomd door struiken en bomen in verschillende fasen van bloei. Tussen het water en de zoom ligt een hooggelegen weiland, een beetje bollend in het midden. Het geheel wordt fris gewassen door een milde lenteregen, bij een aangename ochtendtemperatuur.

Het is een oer-hollands landschapje van een grote pittoreske schoonheid. Als je het tussen je oogharen isoleert waan je je ver van de stad, of ver van vandaag. Het enige dat detoneert is een lantaarnpaal midden in beeld. Je moet in het stads Arkadië immers wel veilig kunnen wandelen bij nacht. Jammer.

(ps: morgen ga ik een foto maken, zo de bezorger van de Gamma wil)
(pps: het bollend weiland blijkt een heg. Wat doet het er toe)

maandag, april 27, 2009

Schut


Alles is tot op de vierkante centimeter uitgerekend. Ik fiets naar Karwei om er hondernegenentachtigduizend te bestellen, formaat tuinhout. Met een keurig getypt briefje met alle gegevens in de hand meld ik me bij de informatiebalie. Een niet eens onvriendelijke mevrouw staat me te woord. Nou, of dat op voorraad is?

Of dat op voorraad is. Ze vraagt het aan een meneer die aan mijn kant van de balie staat en er kennelijk bijhoort. Ze heeft het vraagteken achter haar zin nog niet af of een andere medewerker van Karwei stopt van achteren een collectie wit piepschuim in haar nek. Zijn hand verdwijnt diep in haar rug, oncollegiaal diep. De vrouw krijst het uit. De leuke man gaat door met de piepschuimbehandeling. De meneer aan mijn kant schuifelt weg om te gaan kijken of er voldoende schuttingplanken zijn om aan mijn vraag te voldoen. Ik sta alleen.

Zonder dat ik het meteen door heb voert mijn gemoed een pijlsnelle strijd tussen gene en boosheid. Hoe haalt die janjurk het in zijn botte onbeschofte hoofd om een collega die met mij in gesprek is zo van me af te pakken. En hoe moet ik nu naar die mevrouw kijken, die probeert om zich te hervinden? Het moment waarop ik moet zeggen dat ik zo niet behandeld wens te worden en dat ik wel ergens anders ga winkelen gaat voorbij. Gelukkig maar, want hier is alles in de aanbieding.

De mevrouw gaat voor me bellen. De piepschuimartiest vrolijkefranst lustig door achter de balie, alsmaar roepend wie er nou toch weer zo'n piepschuimbende van heeft gemaakt.

Karwei blijkt geen hout op voorraad te hebben. De levertijd is tien dagen. Ik zeg dat ik het deze week wil hebben en wel ergens anders ga winkelen. Maar bedankt voor de hulp.

Bij de Gamma zegt de oudere dame die me helpt: "Maar als ik u iets aan mag raden, koop het morgenochtend. Dan is alles met tien procent korting."

zondag, april 26, 2009

Vakantie

Zin om aan een grote klus te beginnen: de cd's op volgorde. Toen hier in de gang het cd-kastje eindelijk klaar was heb ik de voor de verhuizing lukraak in dozen gegooide schijfjes zonder aanziens des persoons de kast ingekwakt. En dus staat Skik naast Schnittke. Cd's op volgorde, daar heb ik nou echt zin in. Hoelang duurt zin?

Ik ben er nu al uren mee bezig en tot en met Mozart staat het op alfabetische volgorde. Echte liefhbbers zetten hun collectie chronologisch neer. Voor de twintigste eeuw zou het handig zijn. Nu staan de piep-knars-boem cd's die ik stiekem heel mooi vind verscholen tussen de meters Bach en Mozart en Schubert. Leve het Kruidvat.

Het probleem met zin in een klus is dat die klus vaak te lang duurt. Anders had ik het immers al veel eerder gedaan. Er staan nog honderden cd's hier op de vloer, van Pettersson tot Zelenka. Morgen is er weer een dag.

Vannacht had ik bijna een droom die iets voorstelde. Een ooievaar stribbelde heftig tegen en kotste groene stralen braaksel over mijn armen. Ik werd even wakker en dacht dat de ooievaar een belangrijke droom was. Maar vanmorgen was het weg, op die groene kots na. Die ooievaar komt van de reiger die gistermiddag zomaar op een dak zat. Reigers horen met een scheef oog aan de vijver te staan. Niet op een dak, dat is gewoon fout.

Kortom, het is vakantie. Er gebeurt niets. Ik houd u op de hoogte.

zaterdag, april 25, 2009

Asfaltbotsing


Van Marcel kreeg ik gisteren het prachtige woord asfaltbotsing te leen. Ik denk niet dat ik het ooit nog terug ga geven. Wat het is laat zich het beste uitleggen met een verwijzing naar de foto van de grensovergang tussen Ootmarsum en Lage. Op deze plek heb ik tientallen keren de sensatie beleefd van de grensovergang, voelbaar in het voorwiel van de fiets dankzij de asfaltbotsing. Grensoverschrijdend verrukkelijk.

Overigens bedacht Herman vanavond aan de telefoon het begrip Zwischen-sein. We concludeerden dat er in het Teutoonse denken wel Sein-zum-sein en Nicht-sein is, maar geen Zwischen-sein. Het is ja of nee, zwart of wit, zijn of niet-zijn. Het vage im frage stellen van het Sein of Nicht-sein in het Zwischen-sein (to be or not to be, that is the question), is het Duitse denken een gruwel.

Asfaltbotsing: de pure negatie van het Zwischen-sein.

vrijdag, april 24, 2009

Monterchi


Vanaf Arezzo loopt de weg omhoog het bos in. Langs de weg staan tientallen vrouwen, de meeste zwart in kleurige maar korte rokjes. Het duurt even voor het doordringt. We zijn op weg naar de Madonna maar moeten eerst langs de hoeren. Hoe passend.

Als het bos ophoudt volgt de afslag naar Monterchi. Een nietig weggetje voert naar het stadje, dat eigenlijk een dorp is. We parkeren de auto buiten de stoere stadsmuur en lopen naar binnen. Het museum ligt gewoon meteen om de hoek. Veel is hier niet.

De Madonna van Monterchi heeft een schoolgebouwtje voor zichzelf. Eén lokaal toont hoe het fresco uit het kleine kerkje is losgemaakt en hier op een nieuwe muur is verdoekt. In het andere lokaal, waar ooit kleine Monterchjes leerden rekenen en schrijven, hangt ze met haar engeltjes. Ze ziet er onschuldig uit, maar heel anders dan de Madonna met engeltjes van Raphael. Echter. Boerser. Breekbaar.

Was het inderdaad zijn moeder, die Pierro della Francesca portretteerde? Of was het één van de hoeren uit het bos?

donderdag, april 23, 2009

Gedicht van de week XVIII

Strikt genomen is dit geen gedicht van de week, want er is geen les. Het is ook niet zo'n goed gedicht. Het gedicht is eigenlijk vrij beroerd. Maar het is aardig vanwege de laatste regels, en vooral omdat het over Piero della Francesca gaat en zijn fresco Madonna del parto. Vooruit dan maar:



De zwangere madonna van Monterchi

Zijt gij moeder?
Zijt gij maagd?
Enkel het genie behaagd?

Een boerendochter uit Toscane
tussen rund'ren,
tussen granen.
Haar zoon heeft uit natuur geleerd,
hij voelde zich door niets gedeerd.

De zwelling van de buik
die 't kleed ontsprong,
daar is zijn fuik,
zijn Griekse kruik
uit dáanvang der cultuur.
Haar zoon is van dezelfde natuur.

Van zijn eigen moeder heeft hij het portret
op het Campo Santo neergezet,
want genie of schapenhoeder:
de geest des mans
is wiegend in de moeder.

Jan Engelman

dinsdag, april 21, 2009

Sigaret


Over de laatste rokers is het nodige geschreven. Er is een kort verhaal van Hermans, een soortgelijk verhaal van .... was het Updike? Nee, ik weet het opeens, het was Garrison Keillor. Er is ook een dingetje van een Japans auteur. En er is het filmpje dat ik al jaren geleden heb bedacht maar nooit gemaakt:

Op het plein zit een man te roken. Een tram rijdt voorbij. Alle reizigers zien de rokende man en ze gaan allemaal bellen; 112, help, hier zit er één te roken, in de open lucht, het openbaar. De schande! Met zwaailicht ("blauw, blauw") en sirene ("tatoet, tatoet") arriveert de politie. Een achtervolging, door een supermarkt met vallende blikken, scheef in de weg geparkeerde winkelwagens, en behulpzaam wijzende clientele ("Daar, die kant op, door de achterdeur!").

De man rent over straat, twee agenten volgen te voet. Houd hem, het is een roker! Een behulpzame passant brengt hem ten val. Hij gaat gestrekt op het asfalt, de camera registreert vanuit een pissebedden-perspectief hoe de roker over het asfalt schuift. Het gecamoufleerde illegale pakje sigaretten vliegt uit zijn borstzak en komt vlak voor de camera tot stilstand.

In hetzelfde shot zien we de agenten naderen. Eentje ontfermt zich over de verse arrestant. De andere loopt naar ons toe en raapt het bewijsmateriaal van straat. De camera tilt mee omhoog. De agent kijkt om zich heen. Niemad die acht op hem slaat. Terloops pakt hij drie sigaretten uit het pakje en steekt ze in zijn binnenzak.

Fin.

maandag, april 20, 2009

Herderstasje


Vandaag was er een goede reden voor een biertje op het terras, in de namiddagzon, met Marcel, Nina en Gert. We waren blij en spraken over sterven. Ik noemde mijn vader en mijn geestelijk vader. Het is fijn zo af en toe de vaders te benoemen. Ze zijn allebei al heel lang dood. Ik weet er geen zachter woord voor. Dood.

Op stille zaterdag aten we een uitsmijter in Norg. De deuren van het etablissement werden wijd open gezet, voor het eerst dit jaar. Sigarenrook kringelde naar binnen. Buiten stond de middeleeuwse kerk van Norg in de zon. Ik dacht terug aan de begrafenis van Huib. Jantje, de weduwe, stond onder de toren en zei: "Je gaat zo toch wel mee naar het graf?"

We gingen naar het graf. Ik was er al een keer eerder geweest, een jaar of wat terug, en kon het toen niet vinden. Nu ook niet. In het keurige chronologische rijtje ontbrak het graf van oktober 1986. Maar verder terug vonden we hem gelukkig toch, in een familiegraf dat al veel eerder voor de eerste was geopend.

Op de mooie simpele plaat met naam en data heb ik een heel klein bloemetje gelegd, toevallig gevonden langs de rand van het pad.

zondag, april 19, 2009

Sweelinckplein


Weken geleden vertelde Daan in Lollum het prachtige verhaal van Pieter Erberfeld, plantagehouder te Batavia. We schrijven de achttiende eeuw. Ik ga over die lugubere wendingen van het lot niet teveel zeggen, want het verhaal is van Daan. Belangrijk is dat eind vorige eeuw in een huis aan het Sweelinckplein onder de vloer een eeuwenoude schedel werd gevonden. Vraag niet naar de omstandigheden, want dan slaap je niet vannacht.

Natuurlijk vroeg ik daar in Lollum of Daan ook wist op welk adres dit verhaal zich afspeelt. Welk nummer Daan, ik ga er langs fietsen. Natuurlijk wist Daan precies welk nummer: negentien, Sweelinckplein 19.

Ik vergat het verhaal. Tot ik in de KB Cees de Bondt tegen kwam. Inderdaad, Bondt, Cees de Bondt. Cees en ik kennen elkaar, maar niet echt. Ik ben één keer bij Cees thuis geweest, aan het Sweelinckplein. Ik zeg: "Hé Cees, jij woont aan het Sweelinckplein." Dat kan Cees bevestigen. Ik vraag: "Op welk nummer woon jij eigenlijk?"

Cees slaapt slecht, de laatste tijd.

vrijdag, april 17, 2009

Ballonnen


Bij het Valkenbosplein staat Rob Verhaar te wachten voor het rode stoplicht. Hij is niet helemaal braaf, want zodra het veilig kan rijden we als uit één mond dwars door rood naar de overkant. Ik ben nooit braaf.

Vlak voor school stel ik voor om voorlangs te gaan. Misschien staan ze wel met de brandspuit aan de achterkant op het dak, dat is al eerder vertoond. Lafhartig fietsen Rob en ik bij de ambassade van Iraq de stoep op en naderen het gevaar van de korte kant. Op het plein hebben ze ons direct in de gaten. Ha die Rob !!! Frankie !!!! Enkele ballonnetjes vliegen onze kant op. Eentje treft mijn stoere leren jas in de flank. Een blindganger.

We zetten de fiets veilig weg en betreden ongeschonden het gebouw. De hal is half gevuld met witte ballonnen. Ik moet er bijna hardop om lachen, vanwege de plotselinge herinnering. Ook wij, zesde-klassers van het Christelijk Lyceum De Baander in Emmen, hadden balonnen. We schrijven 1978 en een boze rector. De rector had een kantoor met een tussenhal van een kuub of drie. We wurmden lege ballonnen door het sleutelgat, bliezen ze op, knoopten ze dicht en lieten ze de kleine ruimte vullen, honderzoveel maal honderd. Veel, heel veel ballonnen. Braaf waren we. Wat was de man boos. En waarom?

Het mooiste komt nog: op alle trappen staan de treden vol met plastic bekertjes, tot aan de rand gevuld met water. Voorzichtig banen we ons een weg. Rita kan zich niet inhouden en trapt met groot genoegen een bekertje van de bovenste trede helemaal naar beneden. Nat gaan we toch.

Examenstunt. Nog even en het is voorbij, o en voorgoed voorbij. En dan gewoon weer overnieuw.

donderdag, april 16, 2009

Gedicht van de week XVII

Ruim een jaar geleden, ver voor het gedicht van de week in zwang kwam, schreef ik uit de bundel Almanak het gedicht Maart over. Het is één van de mooiste van de liefste dichter van het vaderland. Een beetje buiten het tijdeigen, een beetje maar, is het hier nog een keer. Omdat het zo mooi is.



Maart

De dode diertjes, platgestampt
onder de oude samengeperste
sneeuw, die nu verdampt,
lossen tot een van zon ververste
tevreden vloeistof, tot
een schatrijke mest op en vloeien
nog een maal dierlijk van genot,
de grond in; over twee weken bloeien
de crocussen misschien al.

Het maandenlangsgesleepte laken
dat vanmorgen pas linksafslaat
verdwijnt zonder geluiden te maken.
Op de nu weer donker gekruimde straat
liggen dingetjes van verleden jaar
in de echte lentezon maar
er zijn ook wat nieuwe bij:
twee slechte spijkers, een goede zelfs.

Waarachtig! Het eerste groen.
Overal wordt gespriet.
En als zij dat kunnen doen
wat kan ik dan wel niet!

De eerste warmte stroomt weer weg.
Ik kan heus meefluiten.
Als ik daarbij naar buiten
kijk en 'winnter' zeg,
'winnter', dan is het winterweer.

Maar de naakte takken en de verroeste heg
lijken al niet zo koud meer
als ik 'lennte, lennte' zeg.

De knoppen in de takken lijken
niet makkelijk meer te zitten.
Ze moeten zich daar voelen
als vuisten vol hitte,
als vierjarigen in kinderstoelen.
Ze zullen op den duur
van de vreemdste dingen openspringen:
van een misthoorn, van vergaderingen,
de maan, het voorbijgaan van een uur.

Leo Vroman

woensdag, april 15, 2009

Alles gratis


Op de Haagse Markt is alles gratis, bijna. Ik koop een zak met zeven klein uitgevallen rode paprika's. Laten we zeggen dat er twee hele grote te maken zijn van mijn kleintjes, een zeer conservatieve schatting. Bij Appie kosten hele grote rode paprikae precies twee en een halve euro. Mijn zeven kleintjes moeten dus vijf euri kosten. Albert die op de kleintjes let blijkt precies vijf keer zo duur als de Haagse Markt.

Vijf keer! Vierhonderd procent extra!

De Haagse Markt beweert dat ze de grootste van Europa is. Dat hebben we eerder gehoord, in Barcelos, Noord Portugal. Het zal er om spannen. Qua groente en vis lijken de markten erg op elkaar. Uitgebreide voorraden groente, deels exotisch met onbegrijpelijke namen. Even vreemde hoeveelheden verse vis van allerlei aard, een meters lange collectie van zilveren vissen, plastiekerige inktvis, een vreemde kleine zwarte vis die ook van plastic lijkt. In Den Haag ontbreken de stallen met wassen Mariabeeldjes, de levende hondjes, poezen, vissen, konijntjes en kippen. En de op het zwarte af verweerde vrouwtjes, klein en gebogen met een lading voedsel als een jute baal gedragen op de rug. Dat hebben we niet in Den Haag.

Henk koopt drie makrelen. Drie voor vijf. Gerhard en ik verplichten ons een vis af te nemen. We zijn Henk elk één euro zevenzestig schuldig. Later laten we zonder te betalen onze vis op school liggen. Gebrek aan aandacht. Geen liefde.

Sorry Henk.

Bo


Duizend woorden, of meer. Bo en zijn baasje prijkten vanochtend groot op de voorpagina van de Volkskrant. Als over acht jaar het presidentschap van Barack Obama in vijf foto's wordt samengevat is deze er zeker bij. Het onderschrift meldt dat de door de meisjes uitgekozen hond een cadeautje is van Ted Kennedy. En inderdaad, als er aan deze presidentiele foto iets bekend voorkomt is het wel de echo van de Kennedy's.

Zoekend naar de foto op internet kwam ik al snel bij The Huffington Post, alwaar Michael Shaw er nog een foto bij plaatst:


maandag, april 13, 2009

Euthyphro


Socrates is in gesprek met Euthyphro, die zijn vader gaat aanklagen wegens moord op een moordenaar.
Joh, zegt Socrates, dan ben je zeker wel heel zeker van je zaak, als je je vader laat straffen door het gerecht. Jij weet vast wat vroomheid is.
Inderdaad, zegt Euthyphro.
Nou, zegt Socrates, dan kan jij me wel uitleggen wat dat is, vroomheid.
Tuurlijk, zegt Euthyphro.

Je hoeft niet veel Plato te kennen om te voelen hoe de val hier open wordt gezet. Euthyphro loopt er met open ogen naar binnen. Zijn eerste definitie van vroomheid is geen definitie maar een voorbeeld.
Zijn tweede definitie is dat wel maar sneuvelt direct: Vroom is wat de goden behaagt. Maar de goden maken toch de hele tijd ruzie? Ja, dat moet Euthyphro wel toegeven. Socrates schiet te hulp: dat wat alle goden behaagt, dat is wat vroom is. Euthyphro stemt toe, dat moet het zijn, dat ligt voor de hand.

En dan komt Socrates met een verrassende en moderne wending: Wordt het vrome door de goden bemind omdat het vroom is, of is het vroom omdat het door hen bemind wordt?

Het antwoord is volstrekt duidelijk: de goden doen er niet toe. Vroom gaat voor God. De moraal kan heel goed zonder de theologie.

Socrates is de eerste atheist. En Plato, gezegend zij zijn naam, is zijn profeet.

zondag, april 12, 2009

Mascotte


Vandaag moet de mascotte mee. Van de afgelopen drie edities van Feyenoord - Heracles werden er twee bezocht door mijn liefhebbende echtgenote en eentje niet. De laatste eindigde in een beschamend gelijkspel zonder treffers. De andere twee werden gewonnen met respectievelijk 7-1 en 6-0. Nee, Willemijn moet mee.

Kjk naar de foto. Marijn is er niet gerust op. Het getoonde spel geeft vooralsnog weinig hoop op een goede afloop. De mascotte weet beter. In de tweede helft gaat het allemaal helemaal goed komen. Dat zelfverzekerde glimlachje.

Feyenoord wint uiteindelijk met 5 - 1. Na afloop vindt Michiel dat de werking van de mascotte wat aan inflatie onderhevig is: van 7-1 via 6-0 naar 5-1. Ik merk op dat we zo nog jaren comfortabel doorkunnen, dat het niet zo vreemd is dat de vijand langzaam grip krijgt op de mascotte en dat we wanneer de mascotte er niet is niet kunnen winnen. Michiel geeft toe. Hij vraagt Willemijn om eens te informeren naar de kosten van een kaart voor het leven voor de wedstrijd Feyenoord - Heracles.

Om zeven uur zijn we thuis en zitten we klaar. Na afloop van het tv-verslag merkt Willemijn teleurgesteld op: "En dan niet even de mascotte in beeld brengen. Ze denken nog steeds dat ze het zelf gedaan hebben."

zaterdag, april 11, 2009

Huisje


Ik mis de eerste afslag naar Niehove. Het is te lang geleden. Vlak voor Oldehove volgt een herkansing. We rijden langs versgeploegde akkers, de kluiten klei boven het maaiveld uitstekend. Ik zet de BMW langs de kant. Willemijn maakt foto's van de klei. Ik speur de einder af. Het is lang geleden, maar natuurlijk weet ik precies waar we zijn Als Willemijn klaar is maak ik ook een foto. Als ik het apparaat diep laat inzoomen op de genomen afbeelding vind ik het huisje. Het is klein en onopvallend tussen de grote voorhuizen van de boerderijen.

Even later rijden we er vlak langs. Ik stop aan de kant. Of ik er heen wil vraagt Willemijn. Om niet te hoeven aarzelen zeg ik snel nee. Dit is het huis waar Anna is geboren. We hebben er twee jaar gewoond. Zou Anna er nog wel eens zijn geweest? Nog komen?

Ik kom er met enige regelmaat. Het is ook dan een huisje aan een pad vlakbij de weg. Altijd op een wierde. Meestal is het groter als ik er ben, en een beetje in verval. Ik woon er nooit meer echt. Het huisje is een verlangen. Alweer verlangen. We rijden door.

vrijdag, april 10, 2009

Stroomdal


Het is Goede Vrijdag. Van heinde en ver trekken mensen naar de bloemetjesmarkt. Files rond Stad, man man wat'n boudel! Wij vermijden de drukte en rijden in de stoere vijf van Chris naar Oudemolen. Er is tegenwoordig een kleine parkeerplaats aan het begin van de doodlopende weg naar de molen. Ik onderdruk de neiging om door te rijden en zet de BMW naast de vier gewonemensenauto's die er al staan. Als we maar geen gewone mensen tegenkomen. Opelrijders. Wij rijden BMW.

Het stroomdal begint een beetje in tooi te komen, maar uitbundig is het nog niet. We zwijgen, lopen over het fietspad ten westen van de rivier, staan regelmatig stil. We ademen in en uit. Bij een open plek in de houtwal langs het pad lopen we de grasvlakte langs de Drentse A op. Hier en daar is het wat drassig, maar we bereiken veilig de oever van de rustig stromende smalle rivier.

We staan er minuten lang stil. Dit landschap is niet zo maar een verlangen, het is een pijnlijk verlangen. Schoonheid zo puur dat het zeer doet.

We lopen verder, over het smalle balkbrugje en aan de overkant terug naar de bewoonde wereld en de BMW. Het is een schrale troost maar het is troost, het diepe zachte brommen van de vijf. Stel je voor dat je na het zien van zoveel onbereikbare schoonheid in een Opel of Renault naar huis zou moeten. Je kunt het er ook te diep inwrijven.

donderdag, april 09, 2009

Gedicht van de week XVI


De dichter is een koe

Gras... en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier poten
mijn ogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengrote
monden vol eet zonder te lopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben - de sloten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe ondersteboven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt oud en glad en vettig op den duur.
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zo zalig,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
's Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust
dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.

Gerrit Achterberg

dinsdag, april 07, 2009

Vooroordelen


De schoenen gaan uit. Een tachtigtal tweede klassers zet zich op het kleurige tapijt. Allen luisteren naar de meneer die uitlegt dat dit nou een moskee is. Spannend. Ik kom hier ook alleen maar tijdens het project. Eén keer per jaar gaan de kindjes van het zand voorzichtig stappen op het veen. Daar zijn de allochtonen, de moslims, de dieven en de moordenaars. Vroeger protesteerde er nog wel eens een moeder: veel te gevaarlijk, de Schilderswijk en Transvaal, daar kan je Sorghvliet-kindjes toch niet naar toe sturen. Mooi op het zand blijven, in autochtonië. Den Haag is de meest gesegregeerde stad van Nederland.

De meneer in de moskee krijgt na zijn praatje honderd vragen naar zijn hoofd, de meeste onbenullig en sommige heel goed. In het laatste geval zegt de meneer: goede vraag. Hij heeft er verstand van. Dan gaat er een mobieltje af. Het wordt doodstil. In de seconden dat iedereen zich afvraagt wie zo dom geweest is om in het huis van het gebed een telefoon aan te laten staan, herken ik de ringtone: een Schotse traditional, Auld Lang Syne. Het is in ieder geval een leerling met smaak die zometeen op zijn kop gaat krijgen. De meneer glimlacht. Het is geen leerling. Hij is het zelf.

Op de korte fietstocht naar het Hobbemaplein komt voor een rood stoplicht een meisje naast me staan. Ze zegt in onvervalst zwaar bekakt dat ze het hier helemaal niet zo'n getto vindt. We zijn hier hemelsbreed precies 2500 meter van de veilige school verwijderd. Geloof me, ik heb het nagemeten. Voor sommige kinderen is New York veel dichterbij.

Vanavond eet ik met mijn klas in Restaurant Tadim. Het is opnieuw meer dan voortreffelijk en de meeste klasgenoten zijn dat gelukkig met me eens. Wel blijft op menig bordje lekkers liggen. Ze hebben al teveel gehad vandaag, qua snoep en chips en ander vreetvertier. Ach, wat doet het er ook toe. We zijn gezellig uit geweest vandaag en misschien zijn er ongemerkt heel langzaam ook wat vooroordelen aan het sneuvelen geraakt.

Als we weer buiten staan is Louise's fiets gestolen.

maandag, april 06, 2009

Waarschijnlijk de duivel


Sinds ik de dvd in huis heb ben in ik er twee keer aan begonnen. Beide pogingen strandden in de eerste scène in de kerk. Het orgel en de stofzuiger. Wat een vervelende onzin.

Normaal leg je zo'n dvd aan de kant of je geeft hem weg. Nooit meer aan denken. Vanmiddag probeerde ik het opnieuw. Het is wel Bresson, Robert Bresson.

De meester.

Richard Roud, die altijd gelijk heeft, schrijft over Le diable probablement:" It may be the portrait of the end of a civilization .... but when a civilization can produce a work as exalting as this one, then it is hard to believe that there is no hope."

En inderdaad, de beloning zit in de laatste drie kwartier. Met een dodelijke logica stormt Bresson af op de ultieme verbeelding van één van de belangrijkste thema's uit zijn monomane oeuvre: de zelfmoord.

Aan het eind lopen de suicidaal en zijn dader (het is een Romeinse zelfmoord, via de hand van een ander) door Parijs. Voor een half met gordijnen afgesloten woonkamer staat hij even stil. Er klinkt Mozart uit het huis.

Op het kerkhof vertelt hij wat hij op dit moment verwachtte te denken en te voelen, iets subliems, iets dat ...

Beng.

De junk drukt het pistool in de hand van de dode, pakt het beloofde geld uit zijn zak en rent weg in het donker.

Fin.

Hobbemaplein


Op het Hobbemaplein staan stenen bankjes. Ik zet mijn fiets op slot en zijg neer. Er staat een standbeeld van Mahatma Gandhi op het plein. Het is hier buitenland. Mooie mensen uit donkerder streken hebben leren fietsen, maar autorijden is nog moeilijk. Opeens is er het geluid van piepende remmen, dan een doffe blikken knal. Als ik opkijk zie ik nog net de laatste beweging van een klein bestelautootje dat om zijn as draait en tot stilstand komt, twee stukken plastic sierrand op het asfalt achter latend. Een fraai gepoetste Passat diende als stormram.

Uit de Volkswagen komt een elegant Indisch meisje tevoorschijn. Ze loopt rustig om de auto's heen en neemt de schade op. Na enige tijd klimt een mediterrane meneer uit het busje. Hij doet een oranje hesje aan. Mensen kijken kalm toe. De bestuurders praten beleefd met elkaar. Uit de verte komt het geluid van sirenes aanzwellen. De sturende blanke agent zet zijn auto stoer dwars over straat vlak achter de Passat. Ik ben er inmiddels naar toe gelopen en constateer dat de Volkswagen zich het kranigst heeft gehouden.

Een meneer die me Perzisch lijkt komt naast me staan. Hij heeft het zien gebeuren. De meneer in het busje sloeg links af en dat mag helemaal niet. Hij kijkt er ernstig bij. Iemand pakt mijn rechterarm beet. Willemijn is ook gearriveerd.

We gaan eten bij Tadim in de Kempstraat. Het is meer dan voortreffelijk en kost geen drol. Ik zie eigenlijk geen enkele reden om niet in de buurt van het Hobbemaplein te gaan wonen. Maar ach, we wonen al tussen de blanken van de Vruchtenbuurt. Ook best aardig. En de kruispunten zijn er wat eenvoudiger.

zondag, april 05, 2009

Palmpasen


Ik moet een jaar of achttien geweest zijn toen ik mij met Sirtjo en Sjoukje in Zuid-Limburg in een sneeuwstorm bevond. Rugzak op, poncho aan, we waren bepaald niet grienderig, maar deze sneeuwstorm werd ons iets teveel. We werden gastvrij ontvangen in een dorpse huiskamer waar de vrouw op een bank lag te slapen, de televisie geluidloos aanstond en de man des huizes zich met mijn broer onderhield over de vraag wat een normaal mens met een rugzak op in een sneeuwstorm te zoeken heeft. Op de televisie ontrolde zich een primitief soort zwart-wit film waarin ik dankzij de doeltreffende collectievorming van de Emmense leeszaal al na korte tijd het evangelie volgens Pasolini herkende: Il vangelo secondo Matteo. Ademloos keek ik naar de weidse landschappen in zwart-wit en naar de boerse verweerde koppen. Toen, na een minuut of drie, ontwaakte de vrouw des huizes, ging rechtop zitten, draaide de televisie op een zender waar beelden werden vertoond van Zuid-Duitse gezelligheid, en verliet de woonkamer om ons van koffie te gaan voorzien. Ik ontstak onmiddellijk in grote machteloze woede over de nutteloosheid van haar daad maar kon met die emotie natuurlijk nergens heen. Ik overwoog serieus om de televisie terug te zetten op de enig juiste zender maar moest die optie helaas verwerpen als te brutaal voor woorden. Je hoeft geen goede analyticus te zijn om hier de bron te vinden van de tomeloze verering die ik jaren lang koesterde voor een film waarvan ik slechts wat vage fragmenten had gezien.

Vanochtend las ik de recensie van de dvd, in de NRC. De tand des tijds slaat genadeloos toe, aldus Coen van Zwol, die meteen ook maar de vraag stelt of Pasolini behalve een bekwaam oproerkraaier ook een goede cineast was. Ik krab op mijn hoofd en denk: er waren toch minstens drie zeer goede scènes in die film. Ik pak de dvd die ik al jaren lang bezit, de NRC is ietwat traag met de recensie, en duw hem in de speler. Kerktijd, dat komt mooi uit. De film snort voorbij, nu eens langzaam, dan weer een stuk fast-forward. Ik vind mijn scènes. Die vallen tegen. Ik vind andere scènes. Die zijn lachwekkend. Ik zie de koppen van verweerde boeren uit het Zuid-Italiaanse land die meedoen met een passiespel. Je ziet vooral het spel, het gebrek aan spel, het wezen van de amateur. Het is niet best.

Coen van Zwol beëindigt zijn gelijk met een citaat van Pauline Kael: "Why do filmmakers think it's such a good story anyway?"

zaterdag, april 04, 2009

No birds


Van nacht tot nacht gaan wij steeds voort. Het was in de Veenkolonieën, zo'n langgerekt dorp met louter lintbebouwing. Ik fietste voorop, op het fietspad links van de weg. Het begon donker te worden. Bij een pompstation reed een BMW langzaam het fietspad op. Ik gebaarde naar de bestuurder dat hij zijn lichten aan moest doen, maar voordat hij gehoor kon geven aan mijn verzoek knapte de lpg-slang los van de auto en begon wild in het rond te spatten. Hij was vergeten de slang af te koppelen. Terwijl verschillende omstanders begonnen te roepen zag ik de waas van gas die rond de kop van de slang met kracht de lucht in spoot. Brand kon niet lang meer op zich laten wachten.

Achter me hadden de metgezellen al een veilig heenkomen gezocht, maar ik bleef gefascineerd staan kijken hoe de eerste vlammen uit het pompstation lekten, snel groeiend tot een fikse uitslaande brand. Een man met autoriteit probeerde het verkeer tegen te houden. Een tankauto reed langzaam vlak langs de vlammenzee. Ook op het terrein van het pompstation stond nog een tankauto. Het wachten was op de grote explosie.

Ik trok me terug in een steegje tussen twee huizen. Een man deed open en ik glipte een huiskamer binnen. We verdrongen ons voor de ramen en konden in het glas van de huizen aan de overkant de vuurzee zien. Vrachtauto's reden dwars door het vuur en de inmiddels kolkende zwarte rookmassa. Na korte tijd kwam de klap. Het vuur bolde plotseling op tot groteske proporties en een seconde later trilden de muren van het huis en rammelden de glazen in hun sponningen. Toen het voorbij was gingen we naar buiten. Het verkeer reed nog steeds door. Eén vrachtauto moest zich tijdens de explosie precies naast het pompstation hebben bevonden. Hij vervolgde ongestoord zijn weg.

Drie bussen met cyrillisch opschrift kwamen vlak voor ons tot stilstand. Mediteraan kwetterende scholieren stapten uit. Dat er af en toe een pompstation ontploft kwam me niet vreemd voor, maar wat moesten honderd Italiaanse kinderen in Russische touringcars in de Veenkolonieën?

vrijdag, april 03, 2009

Voetbal


Was het uit of thuis? We waren erbij, dus het moet thuis zijn geweest, maar het leek niet op De Kuip. We speelden tegen Volendam of iets dergelijks. Bij een cornervlag trof ik Ed. Hij liep met me mee naar de lage tribune waar mijn moeder zat te wachten. We namen haar mee naar de vijfde rij, de hoogste, maar daar werd het spel bijna volledig aan het gezicht onttrokken. Ik hielp mijn moeder naar beneden, naar de eerste rij en liep zelf langs het veld verder. Er werd gescoord door de tegenpartij. Ik zat in het gras. Een meisje van tien viel over me heen en bezeerde zich. Het doelpunt bleek toch voor ons.

Na de pauze zat ik bij de jongens. Vogel was er ook. Er was nog net plaats voor me. Aan de overkant zag ik mijn moeder zitten. Het leek of ze sliep. Moest ik haar nu ophalen? Er was geen plaats meer voor haar. Ik voelde me zeer bedroefd.

donderdag, april 02, 2009

Hekel


Ik was vanavond nogal chagerijnig. Dat ben ik bijna nooit. Ik word van chagerijnig zijn dan ook behoorlijk chagerijnig. En zo verder en zo voorts. Dat er geen vlakschuurmachine in huis is was al voldoende. Mokkend zet ik me op de bank, nergens zin meer in. Hekel.

Om al dat bewolkte gedoe wat te verdrijven deed ik The Sweet Hereafter in het afspeelapparaat. Die film is behalve onderhoudend ook mysterieus en bloedje mooi. Het zou één van de beste Amerikaanse films van de laatste twee decennia zijn, ware het niet dat het een Canadese productie is van een in Armenië geboren regisseur. Een sprookje met een duister eind en duistere gestalten, zoals een sprookje hoort te zijn. Toen leefden ze nog lang en ongelukkig. Ik klaarde er behoorlijk van op.

Hekel. Waarom draaien we het niet een keer om? Wat zijn de films, graag succesvol, waar je een grondige hekel aan hebt? Een dal tien zogezegd. Wat schiet het eerste te binnen: Forrest Gump. Nergens bitter, altijd zoet, oh zo zoet. Het leven is geen doosje chocolade, het leven is een suikerspin. Je weet precies wat je krijgt: kiespijn.

Nu jullie.

Gedicht van de week XV



.............

Er valt een man van een balustrade
of was het een bolwerk. Ooit was ik in Venetië
zonder liefde of geliefde,
maar met een man die mij had uitgekozen en volgde op mijn voetstappen.
De blik in zijn ogen zei dood.
Ik had dood lang niet gezien.
Vanavond is hij niet gekomen.
Langs een gevel hangt een blauwe vlag met een blauw kruis erin.
Je kunt er precies één man in wikkelen.

Ik moet ervoor zorgen dat hij niet neerkomt.
Zolang ik doorschrijf, houd ik hem dalende, zwevende,
een paraglider met het licht van de volle maan tegen de ochtendhemel
als de ogen van een meisje van Samos
dat niet weet dat zij herinnerd is.

Kijk, er valt een man van de Akropolis!
Nee, joh, dat kan toch niet, het is zo’n deltavlieger of hoe heet dat.
Nee, echt! Hij valt!
Zal ik een foto nemen?
Hij valt! Hij valt echt!
Je moet de politie bellen.
Hoezo, komt die hem opvangen dan?

Het nummer van de politie in Athene is 100.
Je hoeft geen landnummer te bellen of 210 voor de stad.
De politie spreekt geen Frans of Engels.
Ze worden ongeduldig als je Frans of Engels spreekt.

Ach joh, het is een stunt. Of een reclame voor een wasmiddel. Blauw kruis voor al uw bloedvlekken!

Ik geef mijn 06 aan een man die belangstellend komt kijken wat ik doe. Hij legt aan de politie uit dat ik geen geld uit de muur krijg. Het is vast een bende, zegt hij. Het was op het journaal.

Eén honderdman springt van de Akropolis
terwijl ik honderdtwintig stemmen een lied van Mikis Theodorakis hoor zingen
in het Odeon van Herodes Attikus.
Een hecatombe van honderd witte telefoons
die allemaal het nummer 100 bellen
en een rebétiko in de hoorn zingen:
‘Het is nacht geworden zonder maan’.

....................

Maria van Daalen

(fragment uit het gedicht Lied voor Konstandinos Koukidis, in zijn geheel hier te lezen.)

woensdag, april 01, 2009

Meermanno


Alliteratie: Nina neemt me mee naar museum Meermanno. Vantevoren drinken we bier op het terras van de Joris. Mocht ik nog enige illusie hebben over de mogelijkheid om met een vreemde vrouw stiekem uit te gaan, dan is dat na vanavond wel voorbij: op het terras zit de buurvrouw van links schuin omhoog, de buurvrouw van tegenover éénhoog fietst zwaaiend voorbij, en Fay, collega van Willemijn, komt even haar zoon laten zien. Later kiezen we een pizzeria uit om snel te eten. Daar zit de hele Romeploeg, negen collega's op een rijtje. Eenmaal bij Meermanno blijkt onder de twintig bezoekers ook Lidy aanwezig, nog een collega van mijn neeloerse echtgenote.

Tom Lanoye leest voor uit eigen werk. Over de man die op de nacht voor zijn huwelijk nog een keer bij de jongens langs gaat. Op de knieën in het bos. Over piercings en tatoos. Een hilarisch verhaal, acterend verteld zonder enige gêne, nu eens luid, dan weer heel zacht. De twintig zitten op het puntje van de stoel. Lanoye vervolgt zijn mooie scabreuse verhaal met een proeve van zijn vertaling van Shakespeare. Dat kan hij uit zijn hoofd. De rap is veel ouder dan we denken.

Na het verplichte glaasje wijn in de kelder van Meermanno gaan we een biertje drinken in de Ierse pub. Eerst bel ik Willemijn. Die rijdt net Amersfoort binnen. Ik zeg: "Dan gaan wij nog een biertje drinken en ben ik toch nog eerder thuis dan jij." Als ik later thuis kom zit ze al op de bank, grijnst en zingt: "Je bent een liegbeest, een jokkebrok, van achter en van voren .."